02 juni 2008

Toespraak Frits Bolkestein over Europa


Het Nederlands beleid inzake de Europese Unie heeft een merkwaardige slingerbeweging gemaakt. In het begin was van enigerlei enthousiasme weinig te merken. Minister President Willem Drees was kritisch. Ten eerste was hij van mening dat het Europese project ons teveel geld zou kosten. Ten tweede was hij benauwd dat dit Europese project door katholieken zou worden beheerst. Ten derde vreesde hij dat Nederland door protectionistische continentale mogendheden van zijn maritieme vrijhandelsoriëntatie zou worden afgebracht.



Maar in de jaren zeventig en tachtig veranderde de kritische houding in enthousiasme. Nederlandse beleidsmakers streefden zelfs naar een Europese federatie. Iedere lidstaat van de Europese Unie koesterde zijn eigen ideaal. De Fransen zochten Europese steun voor hun nationale ambities. De Duitsers wilden weer erkend worden als een normaal land. De Belgen streefden naar een oplossing voor hun regionale problemen. De Italianen wilden Europees gevonden worden. En de Nederlanders geloofden in een wereld zonder macht. Sinds Hugo de Groot zit het legalisme er bij ons diep in.



Al deze landen hebben de Tweede Wereldoorlog op de een of andere wijze verloren. Alleen Groot Brittanië heeft die oorlog gewonnen. Misschien is het daarom dat zij hun ideaal beperken tot de interne markt. De Britten willen een grote geïntegreerde Europese markt. Daar hebben zij belang bij. Maar verder gaan hun ambities niet echt. De EU is in Engeland nooit populair geweest. Vandaar hun streven de EU zo veel mogelijk te verdunnen.



In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw streefde Nederland twee tegenstrijdige idealen na: ten eerste de toetreding van het VK omdat dit land een tegenwicht kon bieden tegen de continentale mogendheden Frankrijk en Duitsland; ten tweede een federaal Europa omdat dit kleine lidstaten zou beschermen tegen grote. Het recht zou de macht der groten inperken. Maar de Britten wilden geen federaal Europa, daar een “European Superstate” genoemd. De Nederlandse Europa-politiek hinkte toen dus op twee gedachten die onderling strijdig waren. 

Tegenwoordig spreekt niemand meer over een federaal Europa, behalve in België omdat de Belgen denken dat hun probleem met de gemeenschappen dan tot oplossing zal komen. Maar het is overduidelijk dat de meeste lidstaten geen federaal Europa willen. De Britten, zoals gezegd, niet. De Polen en de Spanjaarden willen haar ook niet, om van de Tsjechen maar te zwijgen. Het heeft dus geen zin daar verder over na te denken.



Indien geen federatie, wat is de EU dan wel? Het is onmiskenbaar dat de EU bepaalde federale trekken heeft. Het Europarlement, de Europese Commissie, het Europees Hof van Justitie en veel beleidsterreinen zoals de interne markt, het mededingingsbeleid en de internationale handelspolitiek getuigen daarvan. Maar daar blijft het bij. Er is geen Europese taal, geen Europees rechtstelsel naast het verdrag en geen Europese openbare mening. Dus geen Europees volk. Welbeschouwd is de Europese Unie een samenstel van staten die bepaalde taken op federale wijze willen uitvoeren en beloofd hebben zich aan bepaalde regels te houden. Of zij dat ook doen, is een tweede.



Een van de redenen om beducht te zijn voor een federaal Europa is dat Brussel zich met te veel taken zou gaan bemoeien. Deze beduchtheid is reëel want er bestaat geen institutionele rem op Brusselse activiteiten. Het Europees Parlement wil dat de Commissie zowat alles ter hand neemt. Er is zelfs een onverlaat die om een initiatief ter zake van de zwaarlijvigheid (obesitas) heeft gevraagd. De Europese Commissie zelf vertoont het bekende bureaucratische complex: meer taken betekenen een groter budget, meer medewerkers en grotere kantoren. Nationale ministers proberen soms een initiatief er door te krijgen waar thuis geen steun voor bestaat. Zo vertrouwde een Belgische minister voor consumenten-aangelegenheden mij eens toe dat zij broedde op een initiatief ter zake van ongelukken thuis. Toen ik haar vroeg hoe zich dat tot de subsidiariteittoets verhield, antwoordde zij dat ik mij daarover geen zorgen behoefde te maken.



Speelt de subsidiariteit de rol die het behoort te spelen? Ik vrees van niet. Keer op keer heb ik in de Commissie gevraagd hoe een initiatief – de energiehuishouding van grote gebouwen, de arbeidstijdenwet in Groot Brittannië – zich verhield tot de subsidiariteit. Keer op keer werd mijn waarschuwing in de wind geslagen. De fout die steevast werd gemaakt, was deze: omdat een aangelegenheid nuttig of wenselijk was, meende men dat de Europese Commissie haar moest ondernemen. Dan is het einde natuurlijk zoek.



Dit onderstreept het belang van de kerntaken-discussie. De commissie-Prodi, waar ik toe heb behoord, heeft tweemaal een dergelijke discussie gehad. Tweemaal was de conclusie dat 99,5% van alles wat wij deden een kerntaak was. Dat was natuurlijk niet zo. Maar als Jantje van Marietje zegt dat iets wat zij doet geen kerntaak is, wordt dat gezien als een onvriendelijke daad. Dus laat men elkaar met rust. De discussie moet daarom buiten het circuit worden gevoerd.



Welnu, volgens mij heeft de EU de volgende kerntaken:
-Belemmeringen voor interstatelijk verkeer opruimen. Dit betreft een groot deel van de economische dimensie: interne markt, mededingingsbeleid, buitenlandse handel.
-Gemeenschappelijke problemen aanpakken, zoals milieuvervuiling, de maffia, terrorisme en de energie-politiek.
-Schaalvoordelen benutten, zoals de buitenlandse politiek en de muntunie.
Laat mij over enkele van deze voorbeelden wat nader uitweiden.



De interne markt is nog lang niet perfect. Mijn voorstel voor een diensten-richtlijn is zwaar geamendeerd. Mijn voorstel voor een code ten aanzien van grensoverschrijdende overnames van ondernemingen heeft het met 273 tegen 273 stemmen net niet gehaald. Mijn voorstel ter liberalisatie van de secundaire markt voor zichtbare auto-onderdelen is door de Commissie aanvaard maar vervolgens in een bureaula verdwenen. Laat niemand dus zeggen dat de interne markt “klaar” is. Er valt nog veel te doen, vooral omdat lidstaten altijd weer willen doen wat niet mag. Toen ik uit Brussel vertrok, zat ik op een stapel van 1500 inbreukprocedures. Tegenwoordig zien we de President van Frankrijk Nicholas Sarkozy spelen met het idee van “economisch patriottisme”. Hij wil “nationale kampioenen”. Ik wil ook kampioenen maar dan liefst Europese. En als Sarkozy Franse bedrijven wil bevoordelen boven niet-Franse, dan is dat tegen de wet. Als een lidstaat volhardt in een inbreuk, kan de zaak eindigen bij het Europees Hof van Justitie. Zo heb ik Duitsland inzake de zgn Volkswagenwet (VW-Gesetz) voor het Hof moeten dagen om mijn zin te krijgen.



De tweede kerntaak bestaat uit het aanpakken van gemeenschappelijke problemen. We betreden hier moeilijk terrein want politie en justitie worden nog allerwegen als nationale taken beschouwd, evenals overigens sociale zaken. Deze aangelegenheden liggen in het hart van de politiek. Vandaar de unanimiteit die hier in de meeste gevallen vereist is. Toch zijn maffia en terrorisme dringende problemen. Nu is er al veel meer samenwerking dan vroeger maar zoiets eenvoudigs als informatie-uitwisseling stuit soms nog op problemen. Onze landgenoot Gijs de Vries weet daar alles van.



Er zijn meer gezamenlijke problemen. De EU ontbeert een energie-politiek hoewel iedereen weet dat dit probleem met het jaar nijpender wordt. Dat komt omdat er onenigheid over kernenergie is. Mijns inziens is kernenergie onontbeerlijk om althans ten dele de energie-crisis het hoofd te bieden maar niet iedereen denkt er zo over. In Nederland zullen we waarschijnlijk moeten wachten tot ons aardgas op is, voordat er overeenstemming over is.



Overigens ben ik bang dat als de nood aan de man komt, de grote landen hun eigen weg zullen gaan en dat de Europese solidariteit zal verdampen. Een voorteken daarvan is de gaspijpleiding die direct van Rusland naar Duitsland zal gaan, onder de Oostzee, met voorbijgaan van Polen en de Baltische republiken. De Polen moesten onwillekeurig aan eerdere Russisch-Duitse overeenkomsten denken. Gerhard Schroeder heeft er wel een vette baan aan overgehouden.



Een zeer groot gezamenlijk probleem is de immigratie uit niet-Westerse landen. De kranten staan er hier vol van maar elders ook. Ik beschouw dit als het grootste probleem dat Europa nu confronteert. Zo ergens, dan zou de Europese Commissie hier een leidende rol moeten spelen. Twee keer heb ik geprobeerd dit onderwerp op de agenda van de Commissie-Prodi te zetten. Beide keren ben ik op een haar na van racisme beschuldigd.



Wat betreft schaalvoordelen wil ik iets zeggen over de muntunie en over de buitenlandse politiek. De muntunie biedt ons twee grote voordelen. Ten eerste zijn concurrerende devaluaties niet langer mogelijk. De Italiaanse economie verliest elk jaar een klein deel van zijn concurrentiekracht. Vroeger compenseerde Rome daarvoor met een devaluatie eens in de zoveel jaren. Producenten vooral in het zuiden van Frankrijk en in Catalonië hadden daar veel last van. Nu kunnen de Italianen dat niet meer doen. Dit betekent dat zij hervormingen in de reële economie moeten doorvoeren. Door politieke oppositie komt het daar niet van. Vandaar de economische crisis waar Italië nu in verkeert. Geen wonder dat het een Italiaanse minister was die er voor pleitte de muntunie te verlaten, hoewel dat weer zou betekenen dat de rente die Rome op de nationale schuld zou moeten betalen omhoog zou schieten.



Het tweede voordeel is dat de euro natuurlijk een vele groter draagvlak biedt dan elke valuta apart. Vooral in tijden van monetaire onrust als de huidige is dat van groot belang.



Deze twee voordelen kunnen alleen worden benut als de regeringen die aan de muntunie deelnemen, doen wat zij plechtig hebben beloofd. Die plechtige beloftes, waar strikt de hand aan zou worden gehouden, liggen verankerd in het zgn Stabiliteits- en Groeipakt. Het belangrijkste criterium dat daarin wordt vervat, betreft het schatkisttekort. Dat behoort te neigen tot evenwicht of overschot en mag in ieder geval niet groter zijn dan -3%. Duitsland en Frankrijk lappen die afspraak aan hun laars, hoewel zij plechtig hadden beloofd zich er strikt aan te houden. Men kan zich met recht en rede afvragen aan welke afspraak de grote lidstaten zich wel zullen houden indien niet aan deze.
 
Het tweede schaalvoordeel dat ik noemde is de buitenlandse politiek. Het is evident dat allen tezamen meer invloed kunnen uitoefenen dan ieder apart. “Either we all hang together or we all hang separately”.

Buitenlandse politiek is evenwel een belangrijke manifestatie van de soevereiniteit. Groot Brittannië en Frankrijk zullen zich nooit laten overstemmen door wat zij de “dwergen” noemen – waaronder Nederland. De zaak is dus eigenlijk heel eenvoudig: komen de drie grote lidstaten tot overeenstemming, dan ontstaat er een Europese buitenlandse politiek want de andere lidstaten zullen zich achter de drie groten scharen. Zo niet, zoals inzake Irak, dan niet. Economisch is de EU een wereldmacht, politiek is zij een regionale.



Daarnaast kan de EU een internationale rol spelen door haar normstellend vermogen op terreinen als de Wereld Handelsorganisatie, de accounting standaarden en de rechten van de mens.



Het voorgaande wat betreft de taken. Nu de uitbreiding. De EU heeft net een enorme uitbreiding met acht Oost-Europese staten en twee eilanden achter de rug. Ik heb die uitbreiding gesteund omdat ik de tweedeling van Europa kunstmatig vond. Ik meende dat de driehoek Wenen-Praag-Boedapest in het hart van Europa thuis hoorde en meen dat nog steeds. Niet dat de nieuwe lidstaten het makkelijk hebben. De hervorming van een bevels-economie naar een markteconomie is niet eenvoudig. Daarenboven komen nog allerlei politieke problemen. Maar ik vertrouw er op dat die lidstaten zich na een overgangsperiode zullen hebben genormaliseerd.



Over Bulgarije en Roemenië ben ik minder enthousiast. Zij hebben zich ingespannen om het begeerde lidmaatschap van de EU binnen te halen. Nu zij binnen zijn, verslapt de aandacht. Vooral de corruptie en de maffia baren zorg. De Europese Commissie heeft hier weinig wapens.



Het valt niet te ontkennen dat die twee landen te vroeg lid zijn geworden. Zij moesten en zouden in 2007 lid zijn. Waarom? Omdat de Europese Raad – dat is de Raad van regeringsleiders – dat zei. Hier wreekt zich dat de leden van die Raad niet weten hoe de EU functioneert, op Jean-Claude Juncker, de minister-president van Luxemburg na. Verder is het zo, dat buitenlandse politiek steeds meer is verworden tot de kunst van het aardig zijn voor anderen. Men kon de Roemenen toch niet zo lang laten wachten? Te meer daar zij een Romaanse taal spreken! En Roemenië zonder Bulgarije dan? Dat kon ook niet. Er is nu bepaald dat bij toekomstige toetredingen nooit meer een datum mag worden genoemd. Nu het kalf is verdronken, wordt de put gedempt. De Europese Commissie zit er maar mooi mee.



Ben ik niet enthousiast over de toetreding van Bulgarije en Roemenië, ten aanzien van Turkije ben ik vierkant tegen. Ik heb het nu niet over de Turks-Cypriotische ruzie, over de persvrijheid en art. 301 van het Turkse wetboek van strafrecht, over de genocide van de Armenen, over de discriminatie van het Christendom, over het feit dat na toetreding van Turkije de EU zou grenzen aan Iran, Irak en Syrië . Noch over het feit dat Turkije dan de grootste fractie in het Europees Parlement zou leveren.

Neen, ik heb het nu over de gevolgen van de Turkse toetreding. En over de Europese buitenlandse politiek, die aardig wil zijn voor anderen. Na de toetreding van Turkije zal de Oekraïne aan de beurt komen. Dat land wil graag lid worden. Nu zeggen lidstaten nog dat die toetreding niet op de agenda staat. Zijn de ministers in Kiev, dan zingen zij een ander liedje. Dan zeggen zij dat, natuurlijk, de Oekraïne lid kan worden zodra het voldoet aan de criteria van Kopenhagen. Daarmee komt die toetreding een stap dichterbij, vooral omdat de Oekraïne een krachtige advocaat heeft in de Poolse regering. Er zijn namelijk veel Pools-sprekenden in de Oekraïne als gevolg van de grenzen die Stalin naar het Westen heeft verschoven.



Met de toetreding van de Oekraïne is het hek van de dam. Dan komen Belarus, Moldova en –waarom niet – de drie Kaukasische republieken aan de beurt. Tezamen met de opvolger-staten van Joegoslavië zal de EU dan bestaan uit ongeveer veertig lidstaten. Hoe zou zo’n Unie eruit zien?



Ik kan niet genoeg benadrukken hoe moeizaam de Brusselse machinerie werkt. Het heeft 35 jaar geduurd voordat er een Europese Vennootschap was. In 1989 werd voor het eerst over de liberalisering van de posterijen gesproken. In 2011 zal het hopelijk dan zo ver zijn. Steeds weer zullen er lidstaten zijn die zich van de Europese wet niets aantrekken. Deze extreme stroperigheid ligt overigens niet aan de Europese Commissie maar aan de lidstaten. 

Ik ben bang dat een Europa van 40 lidstaten niet handelingsbekwaam zal zijn en dat toekomstige historici in dat geval het Europa van nu als het toppunt van Europese integratie zullen beschouwen. Dan zal de EU 40 een soort OVSE worden. Denk aan het Franse spreekwoord: “Qui trop embrasse, mal étreint” En dan krijgen de Britten alsnog gelijk.

Tot slot nog enige opmerkingen over de begroting.
In een tijd dat de vraag naar voedsel overweldigend is, is het niet nodig de voedselproductie te subsidiëren. De nadruk van de Europese subsidies ligt nu op directe inkomenssteun aan boeren en plattelandsontwikkeling. Hiermee is het landbouwbeleid tot een soort sociaal zekerheidssysteem voor de boerenstand geworden dat ongeveer 40% van het Europese budget opslokt.

Boeren moeten tegen wereldmarktprijzen concurreren, zodat consumenten goedkopere producten kunnen kopen en producenten uit ontwikkelingslanden niet tegen hoge Europese tariefmuren oplopen. Daarnaast moeten zij worden beloond voor een duurzaam boerenlandschap. Maar we moeten af van het systeem waarin Duitsers mee moeten betalen aan de financiering van een kinderboerderij, een golfbaan of een fietspad in Frankrijk. De VVD pleit er voor het Europese landbouwbeleid te repratriëren en nationale of regionale overheden zelf te laten bepalen waar en hoeveel zij in plattelandsontwikkeling willen investeren.

De EU moet er wel op toezien dat er geen marktverstoringen tussen de lidstaten plaatshebben. De Europese Commissie blijft namens de EU de onderhandelingen in WTO-verband voeren en bij extreme gevallen moet de EU weer gemeenschappelijke prijzen kunnen afdwingen om de voedselzekerheid te garanderen.

De VVD vindt dat de rijke Europese landen solidair moeten zijn met de armere lidstaten. Deze landen moeten aansluiting vinden bij het Europese welvaartspeil. Maar als er Europese subsidies worden verstrekt moeten die wel effectief besteed worden. De rijkere Europese landen kunnen zelf hun broek ophouden. Het rondpompen van Europese subsidies werkt fraude in de hand. Dus geen Europees regionaal beleid voor de rijkere lidstaten. Nederland zal minder regionale steun uit Brussel krijgen maar dat zal ook lagere afdracht betekenen.

Op basis van duidelijke nationale plannen kunnen Europese subsidies direct naar de arme regio´s gaan. De nationale autoriteiten van de ontvangende lidstaten zijn verantwoordelijk voor de besteding van het geld. Wanneer dit niet rechtmatig gebeurt en de doelstellingen niet worden verwerkelijkt moeten landen het geld terug betalen en stopt de financiële steun.

Het Centraal Plan Bureau heeft uitgerekend dat deze hervormingen van het landbouwbeleid en het regionale beleid de Europese begroting kan halveren. Bijkomend voordeel is dat de compensatie voor het Verenigd Koninkrijk kan worden afgeschaft en de netto betalingsposities van de lidstaten dichter bij elkaar komen.

Een deel van het vrijgekomen geld kan de EU gebruiken om onderzoek en ontwikkeling in Europa te stimuleren en de opbouw van trans-Europese energie- en infrastructuurnetwerken te helpen financieren.

---

Aldus De heer Bolkestein tijdens het Symposium "Europa werkt" afgelopen Zaterdag 31 Mei te Amsterdam.
Met dank aan Madelon Oostwoud, PA van De Heer Bolkestein.

Naar mijn homepage

Geen opmerkingen:

Volgers

Counter

Blogarchief